In de prehistorie leefden kinderen met Downsyndroom niet lang, maar ze werden wel geliefd.
Wetenschappers hebben oude DNA-monsters onderzocht en ontdekten enkele van de vroegste mensen met het syndroom van Down. Ze vonden dat deze kinderen kort na hun geboorte stierven, maar toch liefde en zorg ontvingen.
Tegenwoordig kunnen mensen met Downsyndroom ongeveer 60 jaar oud worden. Maar duizenden jaren geleden was dat anders.
Wetenschappers onderzochten het DNA van bijna 10.000 mensen uit de oude steentijd en ijzertijd.
Ze vonden zes gevallen van het syndroom van Down.
Eén van hen leefde ongeveer 3500 jaar geleden, wat het oudste bewijs is dat we hebben gevonden.
Dit onderzoek helpt ons te begrijpen hoe mensen met een verstandelijke beperking in oude gemeenschappen leefden en hoe ze behandeld werden.
Het onderzoek ontdekte ook dat de meeste gevallen van het syndroom van Down duizenden jaren geleden voorkwamen, voornamelijk in Griekenland, Bulgarije en Spanje. Een ander geval was in Finland in de 17e of 18e eeuw.
De onderzoekers konden deze gevallen opsporen door een nieuw manier om DNA uit te zoeken.
Het syndroom van Down wordt veroorzaakt door een extra kopie van chromosoom 21. Hierdoor kunnen mensen verschillende gezondheidsproblemen hebben.
Onderzoekers ontdekten ook dat kinderen met Downsyndroom in oude tijden niet verstoten werden. Ze kregen een begrafenis net als andere kinderen en werden verzorgd en gewaardeerd door hun gemeenschap.